Community Abonneren
×

Tijdig terugverwijzen en de CVRM-zorg delen

De zorg voor mensen na een hartinfarct of bij pijn op de borst kan effectiever en moet patiëntgerichter worden georganiseerd.

Mensen blijven na een hartinfarct of bij pijn op de borst vaak onnodig lang onder controle in het ziekenhuis. Uit een recente pilot in Utrecht blijkt dat 20 tot 35 procent van hen eerder terugverwezen kan worden naar de eerste lijn, mits de zorg daar goed op orde is. De grote verrassing was dat bijna alle mensen die terecht nog bij de cardioloog onder controle zijn, in aanmerking komen voor gedeelde zorg: medische controle bij de cardioloog en leefstijlbegeleiding in de huisartsenpraktijk. Dat pleit voor een gezamenlijke aanpak.

Hoe kunnen we de zorg voor mensen na een hartinfarct of bij pijn op de borst effectiever en patiëntgerichter organiseren? Deze vraag leidde eind 2013 tot een pilot van een jaar waaraan de eerstelijns zorggroep Huisartsen Utrecht Stad (HUS) en drie Utrechtse ziekenhuizen – St. Antonius, Diakonessenhuis en UMC Utrecht – deelnamen. Doel van de pilot was het bieden van zorg op de juiste plek. Twaalf HUS-praktijken met een gestructureerd CVRM-spreekuur (cardiovasculair risicomanagement) selecteerden uit hun patiëntenbestand die patiënten waarvan zij inschatten dat zij terugverwezen konden worden naar de eerste lijn. Niet bij alle patiënten was dat meteen duidelijk. Na twee casuïstiekbesprekingen over de twijfelgevallen kwamen huisartsen en cardiologen samen tot de conclusie dat 20 tot 35 procent van de 650 geselecteerde patiënten terug kon naar de huisarts. Tot ieders verrassing concludeerden ze ook dat bijna alle patiënten (zo’n 95 procent) die onder controle zijn bij de cardioloog in aanmerking kwamen voor gedeelde zorg.

‘Een openbaring’, zegt Monique Prinssen die als kaderhuisarts Hart- en Vaatziekten initiatiefnemer was van de pilot. ‘Bijna iedere stabiele patiënt is geschikt voor gedeelde zorg. Dat is winst, want in de huisartsenpraktijk is er meer aandacht voor leefstijl en de zorg wordt gestructureerd en dichtbij huis aangeboden.’ Nu gebeurt de begeleiding van mensen met chronische ziekten veelal óf in de eerste óf tweede lijn. De zorgstandaarden spreken over samenwerking en afstemming, maar dat krijgt in de praktijk nog onvoldoende invulling. Eerste en tweede lijn blijven grotendeels gescheiden werelden. Vooral gewoonten en organisatorische factoren bepalen waar een patiënt in zorg is, niet de concrete situatie van de patiënt. Doordat leefstijlbegeleiding in de tweede lijn veelal ontbreekt, wordt de zorg lang niet altijd conform de zorgstandaard geleverd.